Tijdelijke huisvesting vormt een verhaal apart binnen de bouwsector. De tijdelijke aard is vaak leidend voor de invulling van zo’n project. Maar is dat wel terecht?
Nee, vaak niet. Neem bijvoorbeeld de tijdelijke huisvesting van een school; een zogenaamd noodgebouw. Er moet uiteraard verlichting komen, maar men wil daar vaak een “niet te duur” armatuur. Het mag wel “wat minder” zijn, zeggen ze dan. Minder qua esthetische kwaliteit, minder qua lichttechnische eigenschappen. Gewoon minder.
Maar het probleem is dat zo’n noodgebouw soms wel zes of zeven jaar in gebruik is, voordat wordt overgegaan tot nieuwbouw. Als dat het geval is, dan zou het niet minder mogen zijn. Vooral lichttechnisch niet. Dat zou namelijk betekenen dat een hele generatie schoolkinderen, juist in de belangrijkste periode van hun ontwikkeling, in inferieure lichtomstandigheden doorbrengt. En dat kan toch niet de bedoeling zijn.
Want ook al gaat het om een tijdelijke oplossing, je moet natuurlijk wel een geschikte omgeving creëren. Dat het noodlokaal “maar” zes jaar blijft staan, mag ook geen reden zijn om het bijvoorbeeld met de helft van de hoeveelheid licht te doen. Men denkt immers ook niet: “We plaatsen maar één radiator, want daar moeten we op bezuinigen. De kinderen doen maar een jas aan in de klas.”
“Wat minder” is dus niet de oplossing bij tijdelijke huisvesting. Beter kun je oplossingen toepassen waarbij je de nieuwste technieken gebruikt. Zo kunnen de armaturen die in het noodlokaal zijn geplaatst, wanneer de nieuwbouw eenmaal is afgerond, daarin opnieuw worden ingezet. Want zo lang gaat goede verlichting absoluut mee. Als men vaker op die manier werkt, dan worden er goede, duurzame investeringen gedaan die de ontwikkeling van schoolkinderen alleen maar kunnen ondersteunen. En dát is zeker de bedoeling.